Ik probeer te lezen. Het schiet er regelmatig bij in, met twee kleine kinderen, jonger dan 4, en andere afleiding. Ik word gelukkiger van lezen, denk ik altijd.
Ik moet dan ook weer over een drempel heen om een nieuw boek te gaan lezen. Bijna alsof ik naar een feestje ga waar ik niemand ken. Ik weet wel zeker dat ik vrienden ga maken. Elk hoofdpersoon in elk boek wil namelijk met me praten. Ik moet even moeite doen ze te leren kennen (soms val ik midden in hun verhaal) en op een gegeven moment besluiten of ik met ze blijf staan kletsen in een tochtige gang of opeens doe alsof ik in de verte iemand zie die ik toch echt even moet spreken. Te vaak blijf ik moeizaam elke bladzijde omslaan, terwijl ik beter het boek kan inruilen voor een exemplaar dat ik leuker vind. Meer mensen herkennen de weerstand om te stoppen met lezen van een boek, maar he, er zijn genoeg redenen om toch te stoppen.
En toch, als mijn boek uit is, heb ik altijd even een rouwperiode, waarin ik afscheid neem van de man, vrouw of het kind, dat die pagina’s even bevolkte. Het voelde even alsof ik iemand heel goed kende. Dat is ook waarom we ‘in een boek verdwijnen’, even met ons hoofd, ook als het boek dicht is, even in dat verhaal blijven zitten. Het is de ‘fiction feeling hypothesis’.
According to the fiction feeling hypothesis, narratives with emotional contents invite readers more to be empathic with the protagonists and thus engage the affective empathy network of the brain, the anterior insula and mid-cingulate cortex, than do stories with neutral contents.
Al die persoonlijke gevoelens die ik heb met een boek, blijken gelukkig niet uniek. Zo blijkt het lezen van fictie sowieso goed te zijn voor empathische gevoelens, ook buiten de wereld in het boek, bijvoorbeeld in relaties en op het werk.
Gelukkig werkt het weer mee in november, vanmiddag kruip ik met een fictieboek op de bank. Werken aan m’n people-skills, zeg maar.